Laatst duikelde ik een oud sprookjesboek van mezelf op om voor te lezen aan onze kleinkinderen van 9 en 7: DE SPROOKJESWERELD, als overgangscadeau in 1959 gekregen, met op de rechter pagina bovenaan mijn officiële naam Elisabeth, achternaam en datum in het priegelige handschrift van mijn vader. Het boek hangt van ellende aan elkaar, zo vaak heb ik het als kind herlezen. Natuurlijk had ik mijn favo sprookjes, zoals DE BETOVERDE HEUVEL, een Engels volkssprookje met prachtige tekeningen, maar helaas, met veel te veel bladzijden voor een avondsessie-oma-voorlezerij. Ik koos dus voor een kort Vlaams volksverhaal, WIT KARLIENTJE EN ZWART KARLIENTJE, en mijn ‘luisterpubliek’ was ermee tevreden. En ik ook, hoewel ik me later toch even afvroeg wat er met dit aan flarden hangende boek na ons beider overlijden zou gaan gebeuren. 

Ook snel gegoogled of het misschien nog antiquarische waarde had en het de moeite waard kon zijn om het boek te laten restaureren? Niks gevonden. Daarna haalde ik mijn schouders op en dacht: BOEIEN! 

Overgangscadeau

Ik herinner mij nog goed hoe ik in het laatste jaar van mijn lesgeven tijdens een les aan mijn leerlingen -een klas met allemaal slimmerds bij elkaar- uitlegde waarom sommige boeken je zo kunnen raken, dat je er altijd met heel veel plezier aan kunt terugdenken. Dat je bij wijze van spreken die boeken de rest van je leven ‘meezeult’. Bij het voorbereiden van deze les had ik uiteraard DE SPROOKJESWERELD nog even in mijn handen gehad, maar ja, de sprookjes waren dus te lang en eigenlijk ook te oubollig van taal en het boek oogde wel erg stukgelezen, dus die viel af. Toen greep ik naar HET VOGELTJE DAT TE VER VLOOG, het lievelingsboek van onze jongste dochter. Ik nam de oorspronkelijke versie en de in taal en tekeningen aangepaste herdruk mee -die ik speciaal voor dat doel had aangeschaft- en liet beide boeken zien en las er stukjes uit voor. Daarna mochten de leerlingen stemmen welke versie zij het mooiste vonden, en HOERA, we waren het met elkaar eens! Ze moesten vooral lachen toen ik hun vertelde hoe ik daarnet bij het voorlezen toch een beetje geëmotioneerd raakte, omdat ik me opeens weer herinnerde dat onze jongste altijd vol spanning zat te wachten op de afloop van het verhaal: stel je toch eens voor dat het meesje plotseling echt niet meer thuis kan komen! Voor eeuwig verdwaald! En dat ik me verheugde om dit boek later aan de eventuele kleinkinderen te kunnen gaan lezen. Wat dus ook gebeurd is. 

Grimm

Ik vertelde daarna dat er een nieuwe uitgave van GRIMM was verschenen, met prachtige tekeningen van Charlotte Dematons, maar ja, ik had zelf al de oude versie van Anton Pieck in mijn bezit, dus die wegdoen, nee, dat was kansloos! Jeugdsentiment, hè?! Maar ik was errug  benieuwd of mijn lievelingsverhaaltje erin zou staan, dat van het slangetje met een kroontje. Daar had ik als kind tranen met tuiten on gehuild. Dat twee kinderen zomaar zijn kroontje hadden afgepakt, alleen maar om te hebben hebben hebben… waarna het slangetje van verdriet zijn kopje kapot had geslagen tegen een muur! 

Verschrikkelijk onrechtvaardig vond ik dat als kind. Ik hield ervan als je met elkaar deelde en niet alleen maar aan jezelf dacht.  

Tja, vierde in een groot gezin, dat vormt je toch wel een beetje…

Nieuw

De volgende les Nederlands riep een meisje mij stralend bij zich en liet mij de nieuwe GRIMM zien. Ze was na school onmiddellijk met haar moeder naar de boekwinkel gegaan om dit boek te kopen en ze waren het beiden met me eens. Een prachtig boek! Natuurlijk moest ik van haar onmiddellijk controleren of mijn tranen-met-tuiten-sprookje er inderdaad nog instond, ja dus, en alle leerlingen zaten bij het voorlezen vol spanning te wachten of ik nu ECHT WEER in tranen zou uitbarsten. Bijna gelukt. 

Voor de volgende les namen alle leerlingen hun lievelingsboek mee en gingen ze met elkaar titels vergelijken en uitleggen waarom dit boek nou zo speciaal was. Er ontstond zelfs een ware ruilmarkt. Een mega gezellige les.

Nieuwsgierig

Sprookjes lezen doe ik nog altijd graag. Maar wat ik ook heel heel erg fijn vind, is om zelf sprookjes te schrijven. Grimmige of verdrietige sprookjes, met een kern van waarheid, een onderliggende boodschap, of een stukje verwerking, alles wat je er als lezer maar uit wilt halen. Het volgende sprookje schreef ik met groot genoegen en ik ben uiteraard benieuwd of je mijn schrijfplezier er ook een beetje in kan herkennen… Of overheerst de grimmigheid te veel? Zou ook zomaar kunnen.

By the way: er rusten auteursrechten op het verhaal! 

Er waren eens een broer en een zusje. Hoewel ze een jaar in leeftijd scheelden, speelden ze vaak met elkaar. Hun lievelingspelletje was wij-met-zijn-tweeën-tegen-de-buitenwereld. Dan verstopten zij zich in een zelfgebouwde tent onder de tafel en hielden de teugels van hun fantasie om beurten vast. Maar het zusje had een wispelturig karakter. Ze kon soms boos tegen haar broer uitvallen als zij met hem prinsesje-in-eigen-koninkrijk wilde spelen en hij dat botweg weigerde: ‘Jij bent geen prinsesje en ik wil ook niet jouw prins zijn. Ik kies liever voor een ander spel.’ De zelfgebouwde tent onder de tafel bleef dan leeg en dagenlang hing er een stilte aan woorden tussen hen.

De jaren verstreken, waarin het zusje af en toe een steen in de vijver van hun spel gooide om haar zin door te drijven en hij telkens weer de rimpelingen probeerde glad te strijken. Want hij hield veel van haar en was gewend aan haar nukkige buien en dat wist zij ook. Vanuit die eensgezinde gedachte zouden zij altijd in harmonie met elkaar kunnen blijven optrekken, daarvan was het zusje overtuigd. Tot de broer haar op een dag vertelde dat hij een nieuw spel bedacht had: vadertje-en-moedertje. Hij had zijn oog laten vallen op een meisje met ogen als kersenpitten, en met haar wilde hij voortaan verder spelen. Een spel waar zij slechts van een afstand bij betrokken zou zijn, legde hij haar uit. Dat was nu eenmaal het lot van een zusje. Hij voelde zich gelukkig en wenste haar hetzelfde geluk toe. 

Het zusje ontstak in woede en ging naar de vijver van hun oude spel. ‘Mijn broer heeft mij in de steek gelaten. Pak een van mijn stenen van je bodem,’ gebood ze, ‘en gooi die naar het meisje met ogen als kersenpitten.’ Dat beloofde de vijver. Toen het meisje met ogen als kersenpitten een keer langs de rand van de vijver wandelde, vloog er onverwachts een steen uit het water en verwondde haar. 

Zodra het zusje dit ter ore was gekomen, stuurde ze een postduif naar haar broer. ‘Mijn hart gaat naar je uit,’ schreef ze, ‘vertel me hoe het met je is, ik leef met jou/jullie mee.’ 

Maar de broer liet de postduif zonder ringetje om zijn poot wegvliegen, de vrijheid tegemoet, en zij wachtte vergeefs op antwoord. 

Toen riep ze de wind. ‘Ga naar mijn broer,’ beval ze, ‘en blaas het vuur van de liefde in zijn hart uit.’ Maar de wind ging liggen en de stilte werd slechts doorbroken door haar boze tranen. 

Ten slotte vroeg ze hun oude petemoei om raad. 

‘Hier heb je mijn juwelen. Neem ze mee en verdeel ze na mijn dood,’ zei de oude petemoei, ‘maar doe dit naar eer en geweten. Aan elk sieraad is een herinnering verbonden. Jouw broer en jij delen hetzelfde verleden. Gun hem kostbare herinneringen aan jullie beider jeugd en hij zal bij je terugkomen. Kan ik je vertrouwen?’ 

Dat beloofde het zusje en de oude petemoei stierf met een gerust hart. 

Maar zodra het zusje de juwelen een voor een tussen haar vingers liet glijden, vergat ze terstond haar belofte en verloor zich in de schittering van al het goud en edelstenen, en zei in zichzelf: ‘Waarom zou ik jullie aan mijn broer schenken? Zodat hij zijn prinsesje kan behangen met sieraden die mij ook goed zullen staan? Terwijl zij niet eens deel uitmaakt van onze herinneringen? Nee, dat doe ik niet.’ 

Weer riep zij de wind. ‘Blaas, wind, blaas zo hard je kunt,’ luidde nu haar opdracht, ‘blaas afstand tussen hem en mij. Een afstand die tot verder dan de horizon reikt. Blaas mijn broer weg uit mijn leven, zodat we elkaar niet meer hoeven zien of spreken.’ 

Dit keer gehoorzaamde de wind.

‘Wat begint het opeens te waaien,’ zei de broer tegen het meisje met ogen als kersenpitten, ‘het wordt hier te koud voor jullie. Laten we weggaan.’ Liefdevol sloeg hij een arm om haar heen, waarna zij hun jeugd voorgoed verlieten. De beloning van hun vadertje-en-moedertje-spel was al duidelijk zichtbaar in haar buik.

Op een plek waar de wind geen vat meer op hen kon krijgen, groef de broer een grote vijver met helder water. ‘In deze vijver zullen wij onze nieuwe herinneringen strooien, glanzend als goud en fonkelend als edelstenen,’ zei hij tegen het meisje met ogen als kersenpitten. ‘We hoeven ze dus nooit kwijt te raken. Want mocht het water tijdens ons leven troebel worden en het zand over onze herinneringen schuiven, dan zal er op de bodem altijd eén diamant blijven schitteren: het geluk van jij-en-ik, van wij-samen.’ 

En het zusje? Zij bleef in het diepst van haar gedachten voortleven als een prinses-in-eigen-koninkrijk. Soms herinnerde ze zich de zelfgebouwde tent onder de tafel, en dan gooide ze de deur naar haar jeugd snel weer dicht. ‘Bewonder mijn verfijnde smaak en verzorgde uiterlijk, mijn speelse karakter,’ zei ze tegen haar kruiperige onderdanen, ‘en schenk mij aandacht zonder me tegen te spreken. Meer verlang ik niet van jullie.’ 

En zo geschiedde. Toch voelde het zusje zich af en toe eenzaam, er was niemand in haar zelfgebouwde koninkrijk die haar nog van vroeger kende. Als ze in zo’n stemming verkeerde, wierp ze een blik in de spiegel en zei streng tegen haar spiegelbeeld: ‘Waar maken wij ons eigenlijk druk om? Alleen wij zijn van koninklijken bloede, de rest is gepeupel.’ 

De wind blies haar alsmaar voort, steeds verder weg van het verleden, steeds verder de toekomst in, tot ze ten slotte stierf. 

Terwijl de kruiperige onderdanen zich huilend van vreugde op haar bezittingen stortten, vlogen twee zwarte kraaien door het open raam naar binnen. Ze pikten elk een oog uit het dode lichaam en vlogen met hun buit weg. Op een lange reis, tegen de wind in. Bij de vijver van de broer lieten zij de ogen uit hun snavel vallen en wachtten tot ze naar de bodem gedwarreld waren en onder het zand bedolven. Toen verdwenen de kraaien weer.Onzichtbaar voor het gepeupel, dat is nu eenmaal het lot van een vergeten prinses.