O nee!

Wat is het toch aandoenlijk om van zo dichtbij te mogen ervaren dat de kleinkids steeds groter en zelfbewuster en ook eigenwijzer worden. Ik kan tegenwoordig al hele gesprekken met hen voeren. Laatst zat ik met Sanne te kletsen over boeken en lezen. Ze houdt nog steeds heel veel van de Donald Duck, die ze elke week ‘verslindt’, tja, geen wonder, erfelijke belasting, haar moeder heeft daar al jarenlang een abonnement op. Boeken zijn ook wel prima, mits ze niet te veel opgedrongen worden, oma! En schrijven? Sanne greep toen met een overdreven kreun naar haar hoofd: ‘Ik weet nooit iets te bedenken, ik heb totaal geen fantasie!’ 

Onzin

Haar laatste opmerking landde bij mij verkeerd. Ik legde haar uit dat iedereen wel iets kan bedenken, mits je er maar voor open wilt staan. Ik besloot haar te vertellen wat mij een keer was overkomen, toen ik ’s maandags eindexamen zou gaan doen en mijn ouders per se dat ene weekend weg gingen en ik vanwege mijn examen niet mee wilde. 

Mijn opening van het verhaal:

‘Als je in bed ligt en het is stil om je heen, welke geluiden hoor je dan af en toe die je vertrouwd voorkomen?’ 

Sanne dacht na. 

‘Sofieke die in haar slaap praat. Noor die huilt. Veerle hoest. Die kan trouwens soms ook snurken.’ 

‘We gaan nu naar beneden, in onze gedachten. Welke geluiden hoor je beneden?’

Ze kwam aanzetten met de wc die doorgetrokken wordt. De televisie. Papa die iets zegt. Mama’s stem. De voordeurbel.

Spanning opvoeren

Ik deed er een schepje bovenop: ‘Als het nu donker om je heen is en je ligt in bed en je kijkt naar de deur, dan zie je onderaan toch altijd een streepje licht van de gang? 

Ze knikte. Een herkenbare situatie voor haar. 

‘Maar als je daar nu opeens ook twee donkere blokjes ziet? Wat betekent dat?’ 

Ze hoefde niet lang na te denken: ‘Daar staat iemand.’

Toen stak ik van wal met mijn verhaal van vroeger: 

Ik lag in bed. Er was niemand thuis. Mijn kamer lag aan het einde van een zijgang op de eerste verdieping. Ik wist zeker dat ik alles goed had afgesloten: de deuren naar de tuin, grenzend aan het stadspark, drie keer gecontroleerd. De voordeur op het nachtslot, idem dito. Alle telefoons goed op de haak. Ik zag een beetje tegen het eindexamen van maandag op, want ik was met examens doen een stress koningin en viel dus moeizaam in slaap. 

’s Nachts schrok ik wakker van… het geluid van de voordeur die dichtviel. Een doffe dreun, die het huis altijd een beetje liet natrillen omdat de voordeur loodzwaar was, iets wat ik zelfs in mijn bed kon voelen. Je droomt, zei ik streng tegen mezelf, stel je niet aan en slaap door! En ik wilde me net omdraaien toen ik de trap naar boven licht hoorde kraken… Voetstappen in de richting van de gang naar mijn kamer… Nog drie kleine tussentreedjes naar boven en toen… 

Ik zat rechtop in bed, de dekens om me heen geslagen, en bespeurde twee kleine blokjes onder de streep van mijn kamerdeur. Mijn hart ging als een razende tekeer. De deurklink ging langzaam naar beneden en er verscheen een kier die steeds groter werd en iemand, o wie zou dat zijn, wie wist dat mijn kamer in deze uithoek van het huis lag, kwam stilletjes mijn kamer binnen… 

Anticlimax

‘Slaap je al?’ vroeg mijn broertje zacht. Hij was stomverbaasd dat ik toen spontaan in tranen uitbarstte. De reden van zijn komst? Hij was zijn huiswerk vergeten en mijn vader en hij waren snel even naar huis teruggegaan om zijn spullen op te halen. 

Terug naar mijn gesprek met Sanne die met grote ogen had geluisterd: ‘Stel je eens voor, dat jou dit nou ook zou overkomen. Je bent net als ik helemaal alleen thuis, iedereen weg, hoe zou jij dan reageren?’ 

Sanne was het met me eens dat ook zij bijna onder haar bed zou kruipen van schrik.  

‘Maar… jij hebt geen broertje, dus wie staat er dan achter JOUW kamerdeur om je bang te maken?’  

Het antwoord wist ze niet. 

Ik rimpelde mijn voorhoofd alsof ik even diep moest nadenken.

‘Ik geloof dat ik het weet,’ zei ik ten slotte, ‘want daarvoor heb ik mijn fantasie ingeschakeld.’ 

‘O ja, oma? Wie dan?’ 

‘Een kabouter op stelten,’ verklaarde ik triomfantelijk. 

Sanne keek me aan alsof ze het in Keulen hoorde donderen: ‘OP STELTEN?’

‘Anders kan hij niet bij de deurklink.’ 

Ze lag in een deuk. ‘Daar heb ik nog nooit van gehoord. Wat wil hij dan van mij?’ 

‘Dat hangt van het soort verhaal en het soort kabouter af.’ 

Tja, nu begaf ik me toch een beetje op glad ijs. 

Ik was helemaal niet van plan om haar op enigerlei wijze nachtmerries te bezorgen, maar ze staarde me toch twijfelend aan. Ze is allang voorgelicht dat er enge kinderlokkers bestaan.

‘Er lopen tegenwoordig heel wat vreemde kabouters rond,’ voegde ik er haastig aan toe. 

Exit ons gesprekje.

Een week later haalde ik dezelfde verteltruc uit en een ander kleinkind verzon ter plekke een perfect bij haar passende reden voor dit nachtelijke kabouterbezoek: ‘Hij heeft een grote zak met snoep bij zich. Alleen voor mij! Maar oma, waarom moet het per se een KABOUTER zijn?’

Tja.