Onze kleinzoon van ruim drie jaar stuitert uit de auto van plezier dat hij weer bij ons is en rent, met een klein hallo-hier-ben-ik-ja-gezellig-knikje in mijn richting, me straal voorbij op weg naar de speelkamer. De grote SPEELGOEDCONTROLE is begonnen. Gelukkig, de garage en het trollenkasteel en de twee plastic autootjes om in de kamer keihard mee rond te crossen staan er nog. Ogenschijnlijk lijkt er dus niets veranderd. Maar… wat doet die grote blauwe doos daar midden in de speelkamer? Wat zou daarin zitten? Nieuwsgierig trekt hij het deksel eraf en ontdekt al het lego van zijn vader dat ik onlangs van zolder heb gehaald. Hij straalt. ‘Dat is allemaal van mij,’ zegt mijn zoon haastig als hij zich bij ons gevoegd heeft, ‘dat heb ik in mijn jeugd bij elkaar gesprokkeld.’ Spijtig moet ik hem gelijk geven, maar vooralsnog zit hij midden in de verbouwing en heeft hij geen ruimte voor nog meer meuk erbij en tot zolang kunnen alle kleinkids er volop mee spelen. Onze kleinzoon is direct aan de lego verslingerd, vooral als hij begrijpt dat ook zijn stoere vader er vroeger allerlei ingewikkelde apparaten mee bouwde. De dinosaurussen liggen er nu wat verlaten bij. Vóór de grote lego-ontdekkingsreis fungeerden zij als passagier in de auto. 

Als hij ten slotte vraagt om voorgelezen te worden, neemt hij een van de dinosaurussen mee naar de bank in de kamer. Zodra ik het boek dichtsla, vraagt hij met een ietwat zorgelijk gezicht: ‘Komen er wel eens dinosaurussen in boeken voor?’ ‘Vast wel,’ zeg ik, hoewel ik niet zo gauw een titel kan bedenken. ‘Maar eh… als die dan uit het boek klimmen en op ons afkomen, dat is dan toch gevaarlijk?’ vervolgt hij. ‘Ben jij dan bang?’ informeer ik voorzichtig. Hij knikt. ‘Nou, je hoeft niet bang te zijn,’ stel ik hem gerust, ‘als jij aangevallen wordt, pak ik mijn waterpistool en schiet hem ter plekke dood. Boem! Hij kan niet tegen water.’ Mijn kleinzoon moet om mijn verhaal grinniken. ‘Dat is mijn GRAPJE, oma! Dinosaurussen bestaan niet.’ Hmmm, heb ik weer wat geleerd. Ook een grapje. 

De volgende dag staan we samen naar het zwembad te kijken. Het veiligheidsdek is dicht, de buitentemperatuur is te koud om het water in te gaan. Hij ontdekt een paar dode wespen in een van de hoeken. Zijn enthousiasme stijgt, want hij weet hoe panisch we reageren als we ergens het gezoem van zo’n ongewenste bezoeker horen, vanwege de allergie van mijn echtgenoot. Voor de grap haal ik mijn onlangs aangeschaft vergrootglas tevoorschijn en toon hem hoe hij door het glas heen de wesp kan observeren. Verrukt laat hij zich op de rand van het zwembad op zijn knietjes zakken en tuurt als een echte Sherlock Holmes door het vergrootglas. ‘Die wesp is heel groot,’ constateert hij nuchter, waarna hij er vol leedvermaak aan toe voegt: ‘EN HEEL DOOD!’

Lees ook: discussie met de kleuter