Voor het eerst zou een kleinkind helemaal in haar uppie met de trein naar ons toekomen, om bij ons te gaan logeren. Dat eerste vond ik heel spannend, want tja, zo’n lange rit is best saai, hoe zou ze dat ervaren? En er zijn in de trein tegenwoordig ook best wel wat akkefietjes met irritante mensen, hoewel dat overdag redelijk meevalt. Bovendien moest ze ook nog op tijd weten uit te stappen en ze kan nogal dromerig zijn. Kortom, er walste een kolonne oma-beren in mijn hoofd.

Uiteraard stond ik ruim op tijd bij het station naast de auto te wachten en hoorde de trein aankomen. Maar… geen kleindochter! Tja, er zijn nu eenmaal twee uitgangen, dus ik appte haar: ‘Als je naar het grote plein loopt met de bussen, zie je mij naast mijn rode gevaarte staan. Ik ben te herkennen aan mijn witte haren, ha ha ha! Ik zwaai alvast!’ Geen reactie. Toen kreeg ik een foto opgestuurd, van iets vaags dat ik kon herkennen als een schuin gefotografeerde trap met onderaan vloertegels. Haar antwoord: ‘Moet ik deze trap af?’ Ik nam geen enkel risico meer, ik vloog op een wachtende vrouw af en vroeg haar of ze op mijn autootje wilde letten -voor als er controle kwam, de boetes zijn daar torenhoog- en dan doorgeven dat ik als great terminator plotseling mijn oudste kleindochter moest redden van de gevaren in de boze buitenwereld, omdat ze tijdelijk verdwaald bleek te zien. Ze knikte geruststellend en ik wist mijn missie in de kortste tijd te voltooien. Pjoew, perfecte timing, de logeerpartij was nu echt BEGONNEN!

‘ Hoe ging je reis?’ vroeg ik. 

‘Goed.’ Herkenbaar antwoord op een herkenbare vraag. 

Mijn nieuwe poging: ‘Waar ging je zitten?’ 

‘Boven.’ Hmmm. Er ontsnapte al een beer uit mijn kolonne. 

‘Zaten er nog meer mensen in deze coupé?’ 

‘Nee. Ik was helemaal alleen. Na een tijdje kwam er een man binnen.’  Korte stilte bij haar. 

‘O?’ Twee beren huppelden nu samen rond.

 ‘Hij wilde mijn kaartje zien. Toen ging hij weer weg.’ 

Terug je hok in, beren! zei ik streng tegen mezelf. Ze is veilig aangekomen. 

De volgende dag gingen we samen de hort op. Ik had haar verteld dat we eerst naar een museum gingen, waar je de beelden mocht aanraken. Tenzij er een bordje bij stond dat het niet mocht. Haar animo was niet groot, dat begreep ik ook wel, maar ik garandeerde haar dat het echt zou meevallen. 

‘Er is een beeld dat ik je graag wil laten zien.’ Dat stelde een achteroverleunende vrouwentorso voor, waarvan het van bont gemaakte schaamhaar tot helemaal over haar rug doorgegroeid is. Een van onze kleindochters had dit fenomeen destijds niet zo in de gaten en vond het bont zoooooo zacht, oma! Moet je eens voelen! 

Toen we na een paar beelden op de juiste verdieping beland waren, reageerde onze oudste kleindochter beslist anders: ‘Ik weet niet wat ik hiervan moet denken, oma.’ Ze voelde zich duidelijk ongemakkelijk. Het bezoek aan de museumwinkel daarna vond ze beslist leuker, vooral na mijn houten-eekhoorn-bouwpakket-cadeau.

Toen sloegen we aan de shopperij, allemaal schoolspullen kopen voor het komende brugjaar. Wij dwarrelden als hebberige vliegen van winkel naar winkel en mutsten samen wat af over het verschil tussen de ene en de andere schoolagenda en wat een dure prijzen, maar oma, alles is tegenwoordig duur. ‘En kijk eens hoe schattig deze pen is, oma, helemaal glitterroze!’ 

Toen ik weemoedig mijmerde dat ik vroeger met mijn vier kids elk jaar de schoolcampus op de bovenste verdieping van V&D afstruinde en elk kind zijn eigen mandje mocht inladen en dat we daarna ergens met zijn vijven op een terrasje neerploften, iedereen tevreden met zijn buit, kapte ze mijn overpeinzingen met een meewarige glimlach af: ‘Dit verhaal heb ik al zoooo vaak van mijn moeder gehoord, oma!’ Ik voelde me meteen super bejaard.

Na haar logeerpartijtje vroeg ik wat ze nu het aller- allerleukste had gevonden? Niet zwemmen, niet dat museumbezoek of onze lunch, of samen dat ene te spannende filmpje kijken, nee, ze bleef hardnekkig bij… SHOPPEN met oma! 

Tja, ze is al een echte brugpieper aan het worden.