Onze oudste kleindochter heeft nu de viltstiftleeftijd bereikt. Je kunt er dus op wachten dat er binnenkort op een muur, een bank of de vloer verdachte strepen verschijnen. Een beetje weemoedig, ook door de ‘bekentenisbrief’ van haar moeder aan ons dat zij vroeger haar broertje voor een muurbekladding liet opdraaien, denk ik aan die ene keer met mijn viertal.

Wij hadden destijds niet zo’n gezellige buurvrouw. Om het cliché van mijn schoonmoeder te gebruiken: er was altijd wat met haar. Op een woensdagmiddag belde zij voor de zoveelste keer weer boos aan. Er stond met krijt een doodskop op haar muur getekend, en natuurlijk had een van mijn kinderen dit op zijn/haar geweten. Haar mening. Ze waren allevier boven zoet aan het spelen. Er was ook een vriendinnetje bij. Ik twijfelde. ‘Ik denk dat je je vergist,’ begon ik vriendelijk. ‘Ik heb ze nog niet buiten zien spelen.’

Ze hield vol dat een van hen het had gedaan. Ze wist het zeker. Ik staarde naar de hoogte van de tekening. Het blijft toch je buurvrouw, dus hierover ruzie maken was mijn laatste optie. ‘Mijn kinderen zijn kleiner,’ legde ik haar uiterlijk rustig en inwendig geïrriteerd uit. ‘Ik kan me niet voorstellen dat ze een krukje vanbinnen gehaald hebben om op jouw muur zo’n doodskop te tekenen. Maar je hebt gelijk, dit kan niet. Hier zal ik wat aan doen.’

Ik riep mijn kinderen naar beneden en liet hen onder de tekening staan. ‘Nu armen omhoog en aan de buurvrouw laten zien dat je er niet bij kunt. Dat ze zich vergist.’ Verdacht stil gehoorzaamden ze. De buurvrouw bleef me boos aankijken en ik voelde mijn ongeduld groeien. Van dit soort zeikgedoe hou ik nu eenmaal niet. ‘Nu pakken jullie een emmer en een krukje en een spons en maken die muur schoon. Voor de buurvrouw. Om haar te helpen. Dat is aardig van jullie.’

Zonder commentaar deden ze wat ik gevraagd had. Toen de muur weer spic en span was en de buurvrouw ten slotte teleurgesteld afdroop, fluisterde mijn oudste geruststellend in mijn oor: ‘Wij hadden het inderdaad niet gedaan hoor, mama. Veronica was het.’ Het klasgenootje dat in haar eentje boven was gebleven. En anderhalve kop groter was dan mijn meiden. ‘Zij moest dat van ons doen.’

Tja.

Lees ook: leuke woensdag