Laatst hadden we weer ons jaarlijkse familie-kleinkinderen-partijtje. Ons gezin -met aanhang en ons erbij- bestaat uit tien volwassenen en 12 kleinkids, variërend van het oudste bonuskleinkind van bijna 9 jaar tot de jongste aanwinst van ongeveer 5 maanden. Een tsunami dus aan klein grut. Van tevoren had ik uiteraard bedacht wat we zouden gaan eten: poffertjes voor de kleinkids, en sushi’s voor de volwassenen. Twee dagen daarvoor bakte ik twee pakken poffertjesbeslag weg, 300 stuks in totaal, in anderhalf uur tijd. Met het warme zomerweer een uitermate zweterige en kleffe klus. Maar wat was het een feestje om de poffertjes aan de kleinkinderen uit te delen! Ze stonden er letterlijk voor in de rij, kregen elk op hun bordje zes poffertjes die ze in een record tempo opaten, en daarna schoven ze snel weer achter in de rij aan. ‘We eten BOFFERDJES!’ zo noemde een van de vierjarigen mijn bakproduct. Een compliment.

De vraag

’s Avonds bleef een van de gezinnen logeren, de rest vertrok weer naar huis. Natuurlijk moest ik tijdens het toedekken voorlezen, over de krokodil die zo graag een kindje wilde eten in plaats van zijn dagelijkse portie bananen. Toen het verhaal uit was, vroeg de vierjarige kleinzoon met een ernstig  gezicht: ‘Oma, waarom hebben wij eigenlijk voedsel nodig?’ Tja, dit mannetje kun je niet met een simpel antwoord afschepen dat je net als die krokodil uit het boek veel bananen moet eten om later groot en sterk te worden. Daarmee onderschat je zijn observatievermogen. Ik nam als oma zijn vraag dan ook serieus en dacht na. 

De verwarming

Toen mijn echtgenoot onlangs zeventig werd, had een van onze dochters georganiseerd dat alle kleinkinderen in een kort aandoenlijk filmpje vertelden wat ze aan opa zo speciaal vonden. Dit mannetje had toen gezegd: ‘Ik vind opa leuk vanwege de verwarming.’ De volwassenen in lichte verwarring wat daar nou precies mee bedoeld werd? Al gauw kwamen we achter de betekenis van zijn woorden: samen met opa de open haard aansteken, dat had destijds diepe indruk op hem gemaakt. Wat pyromane interesses betreft valt de appel blijkbaar niet ver van de generatieboom. Mijn echtgenoot stookte vroeger als kind weleens een stoutejongensfikkie met oude kranten.  

‘Kun jij je nog herinneren dat jij een keer met opa een vuurtje maakte?’ vroeg ik hem. Hij knikte. ‘Wat legde opa toen in de open haard?’ Dat wist hij ook nog: ‘Houtblokken.’ ‘Wat voel je, denk je, als je je hand in het vuur steekt?’ Hij keek me aan alsof ik in mijn hoofd even de weg kwijt was, want natuurlijk doe je je dan heel erg pijn, dat begreep ik toch zelf ook wel?’ ‘AU!’ riep hij enthousiast, tussen twee koprollen op de matras door. ‘Heel erg AU!’ ‘Stel nou dat opa geen houtblokken meer op het vuur legt,’ ging ik door,  ‘wat gebeurt er dan met het vuur?’ Weer zo’n domme vraag van oma, ha ha ha, derde koprol, ook dat eindresultaat was hem bekend. 

Voedsel 

Toen verscheen er opeens een denkrimpel in zijn voorhoofd. ‘Zijn houtblokken dan voedsel voor de open haard?’ ‘Ja,’ zei ik, ‘zo zou je het kunnen noemen.’ Ik legde mijn hand op zijn naakte bovenlijfje, hij ging alleen in zijn onderbroekje slapen, en ik kietelde hem. ‘Voel je hoe warm ik ben?’ Hij dook onder mijn handen vandaan, gillend van de lach, en ging daarna weer braaf in de luisterhouding liggen. Zijn nieuwsgierigheid won het blijkbaar van de koprol aandrang. ‘Eigenlijk hebben wij in ons lichaam ook een soort vuurtje,’ legde ik hem toen uit, ‘als wij niet genoeg voedsel eten, gaat ons inwendig vuurtje ook steeds minder branden. En dan krijgen wij het KOUD! Zooooo koud, daar schrik je je de tandjes van. Maar met al die BOFFERDJES in je lichaam heb JIJ daar gelukkig geen last van!’ Weer een kietelaanslag met mijn warme handen, zijn lijfje kronkelde van plezier. 

Daarna viel hij als een blok in slaap, op zijn matras in een door de zon bloedheet verwarmde kamer. Helemaal voldaan. 

Voor meer stukjes van oma klik je hier.