Wat is er in die zeventig jaar toch veel veranderd! Dit zinnetje klinkt zo lekker mutsig en clichématig en generatiekloverig, dat ik aanvankelijk moeite had om het zelfs maar op te schrijven. Want zo oud voel ik me niet eens, ik ga toch echt wel met mijn tijd mee, hoor! Althans, IK DOE MIJN BEST. 

De telefoon

Laten we het dit keer eens over de telefoon hebben. Vroeger hadden wij thuis bij mijn ouders uiteraard een telefoon, die was nodig voor de praktijk van mijn vader. Gevolg: we mochten nooit bellen, want stel je toch voor dat er zomaar een spoedgeval tussendoor kwam en JIJ zat aan de lijn te kwebbelen met je vriendinnetje over van allerlei dittemedattums en de praktijk was onbereikbaar, nou, dan was het huis opeens te klein. De telefoon was absoluut en onbetwist persoonlijk eigendom van mijn vader. 

Een prachtig cadeau

Ik herinner me nog goed dat ik voor mijn derde of vierde verjaardag van mijn oma van moeders kant een eigen telefoon kreeg, zwart, van bakeliet. Ik vond het een geweldig ding! Uren zat ik met mijn pop Heinzje te bellen, in de zitkamer, verstopt achter de bank, tot ik naar boven gestuurd werd om daar verder te spelen. Want beneden was weer het heilige territorium van mijn moeder: HIER WORDT NIET GESPEELD! Dat je juist vanachter de bank zo heerlijk kon bellen met je pop tussen de kussens, daar had ze geen begrip voor.

Duur

Toen ik studeerde, hadden we in mijn studentenhuis in een nisje naast de trap een wandtelefoon, met een apparaatje eronder waar de tikken automatisch werden geregistreerd. Als je gebeld had, moest je achter je naam het aantal tikken opschrijven in een schriftje naast de telefoon. Hartstikke duur: 10 cent per minuut, op een gegeven moment zelfs een heel kwartje! Je haalde het dan ook niet in je hoofd om zomaar voor de nonsens hele gesprekken te gaan voeren. Zodra je naar huis belde om mee te delen dat je ondanks een maand windstilte naar het thuisfront echt nog leefde, vroeg je altijd direct aan je moeder of ze je even wilde terugbellen? Scheelde weer wat maandgeld. Dankzij het feit dat de telefoon in die periode nog altijd in dienst stond van de praktijk, bleek dat soms een ‘mission impossible’ te zijn en zat je daar voor noppes op een traptrede op haar telefoontje te wachten tot je een ons woog.

Telefooncel

Toen we trouwden en in Valkenswaard gingen wonen, vroegen we een eigen telefoonaansluiting aan. We stonden direct op de wachtlijst en moesten met een urgentieverklaring toch minstens nog een jaar geduld hebben voor we aan de beurt waren. Toen kregen we onze EIGEN telefoon met een EIGEN telefoonnummer, wat een luxe, en hoefden we niet meer naar de telefooncel aan het einde van de buurt lopen, met een zak vol kleingeld om onze ouders te bellen. 

Het mobieltje 

Onze tweede dochter was de eerste die zich een eigen mobiel aanschafte. De eerste keer dat we ’s nachts wakker werden door een of andere idioot uit haar vriendenkring die haar in het holst van de nacht opbelde, ontploften we en vroegen of ze alsjeblieft alsjeblieft alsjeblieft als ze naar bed ging de telefoon op stil wilde zetten. Of anders: DREIG DREIG DREIG! We maakten mee dat ze volop aan het sms’n sloeg en stomverbaasd was dat haar telefoonrekening opeens enorm opliep. We lachten haar vierkant uit als ze uit school kwam en direct haar vriendinnen sms’de dat ze weer thuis was. We leerden haar dat ze zich niets moest aantrekken van allemaal boosaardige sms-berichten van meisjes die zich eerst voordeden als zogenaamde vriendinnen en uiteindelijk gewoon takkenwijven bleken te zijn. ‘Lees ze dan niet,’ zeiden we. ‘En laat haar verder lekker met rust. Blokkeer anders haar nummer.’ Maar zelf waren we nog steeds mobielloos. 

Bereikbaar

Uiteindelijk zwichtte ook ik voor een mobiel. Heel handig voor als ik op pad ging voor lezingen, vond ik. Dan kon ik de kinderen of mijn echtgenoot bellen wanneer ik weer op de terugreis was. Heerlijk, die bereikbaarheid! Er kleefden toch ook wel nadelen aan. Zo maakte ik een keer mee dat ik in een schouwburg samen met een andere schrijver op het toneel stond voor een prijsuitreiking. De presentator had de kids gewaarschuwd DAT ALLE MOBIELS UIT MOESTEN! Mijn tas met koffertje lag naast mijn stoel op de eerste rij, dus ik voelde me heel relaxed, want alleen het thuisfront had mijn mobiele nummer… Nou, je raadt het al: uitgerekend mijn mobiel ging als enige plotseling af! Een van mijn kinderen die me een uitgebreid verhaal over school wilde vertellen! Gevolgd door een hilarisch gelach in de zaal. 

Wat een diversiteit

Nu kunnen we de mobiel niet meer uit ons leven wegdenken. Facetimen, appen, mails controleren, nieuws lezen, betalen, filmpjes kijken, alles is supersnel en handig geworden. Ik merk wel dat ik in mijn bereikbaarheid van de buitenwereld verschillende graderingen aanbreng. Een voorbeeld: toen iemand naar mijn echtgenoot (in plaats van rechtstreeks naar mij) sms’de dat ze gehoord had over het hele behandelingstraject rond mijn borstkanker en dat omschreef als ONRUST en ONS sterkte wenste, terwijl ze mij heel goed kende, haalde ik mijn schouders op. Een liefdeloze reactie vond ik het. Een ander voorbeeld: als appen het enige contact is wat je met iemand hebt, dan gooi ik mijn kont tegen de krib en reageer er niet op. Pak eens de telefoon, denk ik dan koppig, en praat me bij! Veel gezelliger! Vaak neem ik dan zelf het initiatief. Een stem in je oor komt veel genuanceerder over dan die lettertjes op een klein schermpje. 

Conclusie

Maar in deze Coronatijd is de mobiel een prachtig sociaal redmiddel geweest. Al dat facetimen met de kleinkids, fantastisch! Onze jongste eenjarige kleindochter kijkt ons tegenwoordig redelijk wantrouwend aan, als ze ons in het echt ziet: ‘Hé, het gezicht van die witharige mevrouw, ergens herken ik het wel…. Maar eh… dat hoort toch in een klein rechthoekig apparaatje te zitten?’ 

Hmmm. Misschien een nieuwe vorm van eenkennigheid?

Uitgelichte afbeelding: shutterstock