Zodra ze binnenstuitert, voel ik haar handje in de mijne glijden. ‘Kom, we gaan spelen,’ commandeert ze, terwijl ze me onverbiddelijk richting sleelkamer sleurt. Ze duldt geen tegenspraak. Zelfs het krukje zet ze braaf voor me klaar, pal bij het trollenkasteel, zodat ik haar kan helpen met het herinrichten van de kamers, aankleden van de trollen, tafeldekken etc. Waarbij we allebei goed opletten dat ‘het kleine mannetje’, zoals ze haar broertje van een jaar noemt, niet van alles in zijn mond stopt. Want hij blijft, gebiologeerd door wat wij allemaal doen, om ons heen banjeren en haar lastig vallen. Zijn teleurstelling is dan ook groot als ze ten slotte opnieuw mijn hand pakt en aankondigt dat WIJ nu gaan verven. ‘Ik heb geen verf,’ moet ik haar teleurstellen. Even een bedenkelijk gezicht, maar dan zegt ze verheugd: ‘Dan gaan WIJ die kopen. Straks. Als mijn kleine broertje slaapt.’

Taal = vrouwelijk

Haar behoefte om van zelfstandig naamwoorden verkleinwoorden te maken vertedert me. Haar ouders noemt ze af en toe mampje en papje. Waar die drang vandaan komt? Geen idee. Ik herinner me dat Renate Rubinstein een keer in een interview vertelde dat het gebruiken van verkleinwoorden een typisch vrouwelijke eigenschap zou zijn. Volgens mij was haar uitspraak niet op een concreet onderzoek gebaseerd geweest, maar ach, dat maakt me niets uit. Mampje en papje klinkt gewoon schattig.  

Verven

Haar smekende blauwe ogen trekken ons over de streep, dus ’s middags zit zij aan de tafel in de keuken gelukzalig met haar nieuwe verfdoos te kliederen. ‘Klaar,’  meldt ze trots, na één grootse blauwe veeg op een voor de rest blanco papier. Kijk eens oma, hoe prachtig, een echte Hermina Brood, hoor ik haar bijna denken! Teleurgesteld door mijn verbaasde reactie doopt ze met een lichte zucht de kwast in het water om dan maar aan rood te beginnen. Het luide applaus dat volgt op een VOL vel papier bevalt haar wel en zo verven we zeker een uur eindeloos veel blaadjes vol. Tot het haar verveelt en ze zich van de stoel laat glijden. Weer datzelfde handje in de mijne: ‘Kom, WE gaan nu weer spelen.’

‘Ik lijk wel jouw speelmachine,’ probeer ik grappig te zijn. Haar ogen vlammen even op. Dan volgt haar vergoelijkende reactie: “Ach oompje toch. Jij bent toch mijn SPEELKAMERAADJE?!’

OOMPJE… Ik weet even niets meer terug te zeggen. Zou Renate Rubinstein misschien toch gelijk hebben?! 

Lees ook: de plastic rage van AH