23 januari 2025

Ik blijf het toch nog steeds iets bijzonders hebben als een kleinkind gaat leren lezen. Dit keer is nummer zeven aan de beurt. Zijn gezicht kon in het begin intens gaan stralen, wanneer hij in zo’n reeks als kersenpit uitgespuugde letters een heus woordje herkende. Een kleine doorzetter is hij, met groot leeshonger. In korte tijd heeft hij alle delen van de kleine kapitein van Paul Biegel verslonden, de boeken die zijn moeder uit haar jeugd had bewaard.  

Mijn echtgenoot gaf hem laatst de sprookjes van Grimm te lezen, mijn lievelingsboek met de illustraties van Anton Pieck, dat ik ooit voor mijn verjaardag had gekregen. Ik was toen geloof ik negen. Hij vertelde erbij dat de twee broers vroeger de huizen langsgingen om alle verhalen die de mensen hem vertelden op te schrijven. 

‘Is het dan allemaal echt gebeurd?’ informeerde de kleine leesfanaat geïnteresseerd. 

Ik seinde waarschuwend naar mijn echtgenoot dat hij toch wel even de nadruk moest leggen op het hoge sprookjesgehalte, maar die boodschap kwam niet aan. 

Het kleinkind ging op zijn buik op de bank leggen, klapte het boek open tegen de leuning en liet zich in Grimm land onderdompelen. 

Ik herinnerde me nog dat ik vroeger als kind tranen met tuiten had gehuild bij een heel kort sprookje over een slangetje. Het ging als volgt: een weeskind zat bij de stadsmuur en zag een slangetje uit een spleet onder de muur komen. Ze spreidde vlug haar blauwzijden halsdoek op de grond, en daar legde het slangetje even later een klein gouden kroontje op. Ze raapte dit op. Kort daarna kwam het slangetje terug om te ontdekken dat zijn kroontje weg was. Toen sloeg het van verdriet zijn kopje kapot tegen de muur. 

Ik vond het toen zo oneerlijk dat het meisje zomaar dat kroontje had weggepikt, dat arme verdrietige slangetje, ze had van zijn kroontje af moeten blijven, akelig kind! Maar dat laatste zinnetje was nog erger… daar kreeg ik helemaal een naar gevoel bij: ‘Had het meisje dat kroontje laten liggen, dan had het slangetje nog wel meer schatten uit z’n hol aangedragen.’ De hebberigheid ten top, ten koste van anderen. 

Toen het nieuwste Grimm boek met illustraties van Charlotte Dematons was uitgekomen, heb ik in een van mijn klassen een speciale les LIEVELINGSBOEKEN gehouden. Iedereen moest verplicht zijn/haar favo boek meenemen, dan zou ik dat ook doen. De opdracht: ruilen en aan elkaar vertellen waarom jij dit ene boek nou zoooooo mooi vindt. Ik las als voorbeeld mijn slangensprookje voor en vertelde over mijn vroegere leeservaring. Ze haalden hun schouders op. ‘Je weet toch direct dat het niet echt is, een slang met een kroontje, dat is toch raar?’  Zucht, ze deelden duidelijk niet mijn gevoel van empathie met dat verdrietige slangetje. 

Toen ik aan het einde van de les vertelde dat er nu in de winkel een prachtige vernieuwde versie lag van Grimm, nog veel mooier dan mijn gedateerde, zeiden ze pesterig: ‘Dan koopt u hem toch?’

‘Nee nee nee, deze is van mij, daar heb ik speciale herinneringen aan. Dat ligt anders. Maar zodra ik tijd heb, ga ik naar de winkel om erin te bladeren of mijn slangensprookje goed bewaard is gebleven.’

Twee dagen later stak een meisje in mijn klas, met een grijns van hier tot Tokio op haar gezicht, haar vinger op: ‘Mevrouw Goudsmit, komt u eens kijken wat ik van mijn moeder gekregen heb. Nu bent u vast jaloers, hè? Maar ik kan uw sprookje nergens vinden.’ 

Wat bleek? Haar moeder was onmiddellijk na school met haar dochter naar de boekwinkel gegaan, om de nieuwe Grimm voor haar aan te schaffen.  

Ik bladerde naar de inhoudsopgave achterin: Pfjoew, het sprookje stond er gelukkig nog in. Ietsje ingekort, dat wel. Maar de strekking was hetzelfde gebleven. Arm verdrietig slangetje. 

‘Wat een prachtig boek!’ 

Het meisje straalde. 

En nu leest onze kleinzoon van zes mijn oude exemplaar. Zal ik hem waarschuwen dat hij sprookje II op bladzijde 252 maar over moet slaan, dat is te zielig voor woorden? Nee, nee, geen censuur. Ik ben benieuwd naar zijn reactie.