Ik herinner me nog goed dat ik als kind een rare paarse muts op moest en een liedje moest zingen voor mijn oma. Dat daar zoveel aan vooraf gegaan was heb ik nooit geweten. Oma Bobje doet haar “beklag” over hoe dat toentertijd is gegaan.

Mijn moeder zou vijfenzestig worden. Alle haar dochters stonden in de startblokken om samen met de kleinkinderen de verjaardag van oma groots te gaan vieren. Ik moest als vierde dochter ook iets verzinnen. Nu stond mijn pet daar totaal niet naar, ik ga veel liever mijn eigen gangetje dan te proberen gewild ‘leuk’ te doen. Maar mijn moeder was een prima oma , dus ze verdiende het gewoon dat ook ik – werkende moeder met vier kleine kinderen, twee linkerhanden en de muzikale creativiteit van stopverf- de handen uit de mouwen stak.

Mijn moeder had de traditie in leven geroepen om bij ieder kleinkind dat kwam logeren een kleinigheidje onder het kussen te verstoppen, en dan met een verbaasd en ietwat schijnheilig gezicht te beweren dat Paulus de Boskabouter dat eronder gelegd had. Ze woonde samen met mijn vader buiten op een boerderij, geen bos in de omgeving te bekennen, maar het verhaal ging erin als zoete koek. Uitbundig moest Paulus daarna onder de hooiberg voor zijn verrassing bedankt worden. De kleinkinderen konden zelfs zeer verontwaardigd reageren als Paulus soms twee keer achter elkaar hetzelfde cadeautje onder hun kussen gelegd had. Wij moesten hem dan haastig verontschuldigen dat er inmiddels al zooooooveel kleinkinderen zijn en dat Paulus al oud, verstrooid en vergeetachtig was. Hij kan heus niet meer onthouden wie wat wanneer kreeg.  Bovendien ging het toch om het gebaar: Paulus had aan JOU gedacht!

Het leek me nu een leuk idee om mijn kinderen als Paulus de Boskabouter te verkleden. En hen dan, aldus uitgedost, een liedje over dit baasje voor oma te laten zingen. Mijn kinderen waren nog zo klein dat ik ruimschoots van tevoren het liedje bij hen erin moest stampen, wilde ik mezelf zeker stellen dat ze alles op de verjaardag konden reproduceren.

Ik koos voor het EO-liedje van destijds: ‘Jezus houdt van alle kleine kinderen.’ En maakte op deze supersimpele melodie de variant PAULUS HOUDT VAN ALLE KLEINKINDEREN. Met als slotregel: ALLE KLEINKINDEREN MOGEN KOMEN LOGEREN. Geweldige vondst, prees ik mezelf. Geen van de zussen zou ooit op dit lumineuze idee komen. En zo gemakkelijk aan de kinderen te leren!

2909

We oefenden dagelijks. Van de kleuterschool, naar de kleuterschool, en wij maar dat lied zingen. Het lukte zelfs zodanig dat de jongste van anderhalf vanuit haar wandelwagen iedere keer braaf PAULUS meeloeide. Terwijl ze behalve ‘papa, mama, hap, ik ook’ verder nog geen woorden kende.

Toen moest ik een creatief Paulus-de-Boskabouter outfit verzinnen. In de bibliotheek bestudeerde ik in het boek van Jean Dulieu, de aartsvader van de boskabouter,  welke kleren hij zijn Paulus in de illustraties had aangetrokken. De baard leverde geen probleem op, dat werd gewoon een dot watten, geplakt op een stuk karton met twee elastiekjes aan weerszijden. De kinderen vonden de door mama in elkaar geflanste baard prachtig (wat ben jij toch een knappe mama!), maar kregen er niet de door mij gewenste betweterige Paulus-look door. Wat nu?

Geen nood. Ik haalde het hele huis overhoop om te kijken of er in de door de jaren heen verzamelde rommel niet nog iets bruikbaars tussen zat. En ja hoor: mijn oude fluwelen paarse avondrok uit mijn studententijd. Daar zaten gegarandeerd wel drie fantastische Paulus-mutsen in. Hoewel hij op de tekeningen blootshoofds was en ik de kans liep dat mijn zussen daarover kritische opmerkingen zouden maken, ging ik moedig aan de slag. Zonder patroon. Ik knipte en naaide dat het een lieve lust was en toen het eindproduct klaar was en de kinderen uit school kwamen, zette ik het hen triomfantelijk op hun hoofd. ‘Wat is dit?’ vroeg de oudste argwanend. ‘Het lijkt wel een Zwarte-Pietenpet.’ Ik verzekerde haar haastig dat de Boskabouter vast heel graag ook zo’n mooie muts had willen en dat er later nog prachtige kwastje aan gemaakt zouden worden om het geheel nog échter te laten lijken. Ze bekeek zichzelf onderzoekend in de spiegel. Plotseling zag ik haar gezicht betrekken. Ze rende naar boven en kwam even later gierend van het huilen weer naar beneden. ‘MAMA!’ gilde ze. ‘Je hebt de slaapzak van de poppen verknipt!’ Ze had natuurlijk gelijk, hoewel ik mezelf probeerde wijs te maken dat voor zo’n groots creatief oma-doel alles moest kunnen wijken, ook liefdevol ingestopte poppen waar ze eigenlijk nooit mee speelde. Dat legde ik haar allemaal uit, met schaamrood op mijn kaken. Kinderverdriet waar jij zelf de oorzaak van bent hakt er altijd erg diep in, dus ik trok ook nog snel even een blik goedmakertjes open: Maar eh… stond de Paulus-de-Boskaboutermuts haar niet hartstikke leuk? Trouwens, er was nog een restje stof over en nu ik plotseling zo creatief en handig bleek te zijn, kon ik er best een ECHTE slaapzak van maken. Gaaf ideetje? Dus voortaan geen vormeloze hoop ingestopte poppelievelingen meer. Nee, een echte heuse slaapzak? Toen kalmeerde ze. Werd zelfs zo beretrots op haar slimme en praktische moeder dat ze me enthousiast meedeelde dat ze met de muts op naar school zou gaan om hem aan iedereen te laten zien. Ik reageerde terughoudend op dit plan, maar niets mocht baten. Ze vertrok in vol ornaat en ik hield mijn hart vast.

’s Middags kwam ze uit school, wat stilletjes en bleek. Met de muts in haar hand. ‘Hoe vond de juf jouw muts,’ vroeg ik. Geen antwoord. Pas bij het tweede koekje zei ze ongevraagd: ‘Emiel noemde het een slaapmuts.’ Nu was Emiel de universele graadmeter in haar groep, zijn mening werd door de groepskudde altijd braaf nagekauwd. Ik zei dan ook vinnig dat Emiel zijn kop moest houden, hij had kennelijk nog nooit een echte Paulus-de-Boskaboutermuts gezien en bovendien werd ZIJN oma niet jarig. Gewoon pure jaloezie van hem. Ze reageerde niet. ’s Avonds bij het toetje zei ze peinzend: ‘Juf zei tegen mij, zet die stomme muts af.’ Daar zat ik. Ik kon nu moeilijk beweren dat de juf ook jaloers was op haar hoofddeksel en jarige oma. ‘Waarom zei de juf dat?’ vroeg ik. Ze barstte in tranen uit. ‘Ik had die muts in de klas op en iedereen trok hem van mijn hoofd, en juf werd boos en ze zag me met mijn muts, en toen werd ze nog bozer.’ Ze smeet haar lepel neer en rende gierend van het huilen naar boven. ‘Ik doe die rotmuts NOOIT meer op!’ Ik zag het hele tafereel voor me en kon die juffrouw eigenlijk geen ongelijk geven. Per slot van rekening was het, als je goed keek, inderdaad een stomme muts geworden. En dan ook nog dat stomme liedje… Hmmm.  Maar de tijd drong, ik had nog maar vijf dagen en ik begon als Brugman op haar in te praten.

Toen mijn kinderen ten slotte voor hun jarige oma met zijn vieren bemutst en bebaard naast elkaar heel blij en onbevangen hun Paulus-de-Boskabouterliedje zongen, gloeide ik van trots. Trots op mezelf dat ik toch ook mijn steentje had bijgedragen aan het feest,  maar vooral trots op mijn oudste die zichzelf had overwonnen. ‘EO-plagiaat!’ krijsten mijn zussen, maar niets kon ons nog deren. Wij stonden overal boven. Oma’s stralende gezicht was onze beloning.

Lees ook: zindelijkheid volgens de oude stempel