Mijn dochter en ik bellen heel veel met elkaar. We hebben het dan over allerlei onderwerpen, variërend van ‘wat heb je gisteren gedaan’, of ‘hoe was je weekend’ tot aan ‘vertel mij eens mam, hoe deed jij dat nou vroeger?’ Ik hou van onze telefoongesprekken. We raken nooit uitgepraat met elkaar, en dat vind ik ook zo bijzonder aan onze relatie. Vandaag vroeg ze mij plotseling: ‘Beschrijf eens hoe jij ons voorbereidde op de komst van een nieuw broertje of zusje?’ Daar moest ik even over nadenken, want dat is voor mij toch wel erg lang geleden. Elke keer kwam er een nieuwe koter bij. Ik heb het dus drie keer meegemaakt. Hoe reageerden de anderen daarop?

Het eerste kind
Laat ik beginnen bij de oudste. Ik kocht –hoogzwanger- voor haar een prachtige pop. Die mocht ‘s middags voor het eerst bij haar in bed tijdens het middagdutje ‘meeslapen’. Om half vier hoorde ik haar stemmetje paniekerig roepen: ‘Biep! Biep!’ Had ze de kop van haar babypop afgerukt en hield ze het lijfje in haar ene en het hoofdje in haar andere handje. Ik kon de pop meteen laten repareren, dus terug naar de winkel in Leiden en later ook weer ophalen. Allemaal gedoe als je hoogzwanger bent. Uiteindelijk heeft Biep zichzelf niet overleefd, de oudste knipte later eerst haar haren eraf, en daarna haar voeten. Biep is ten slotte ‘eervol gestorven’ in de vuilnisbak.

Een zoon erbij
Toen de zoon geboren werd, reageerden de beide peuters aanvankelijk overdreven ‘enthousiast’ op hem. ‘Mag ik hem vasthouden, mama? Nee, nu ik, mag IK hem vasthouden?’ Pure apenliefde, want ze dreigden hem telkens bijna te smoren in hun omhelzing. Op een gegeven moment gooide de oudste triomfantelijk haar nieuwe babypop -waar ze eigenlijk geen interesse voor getoond had – de trap af en riep spijtig: ‘Ach, daar gaat mijn baby’tje.’ Daarna werd het wat rustiger. Maar zodra ik borstvoeding moest geven, stormden ze met zijn tweeën op de kast af om een zak chips tevoorschijn te halen, die ze voor mijn neus openscheurden en demonstratief begonnen op te eten. Dit overkwam mij dus een paar keer. Het had geen zin om kwaad te worden, ik begreep dat ze mij met deze negatieve aandacht bewust zaten uit te dagen en ik begreep ook dat de fout eerder bij mij lag: ik moest ervoor zorgen dat ik geen chips meer zo bereikbaar voor hun neus in de kast had liggen! Ik accepteerde dat dit gedoe vanzelf wel weer zou overgaan, ze moesten gewoon wennen aan het feit dat er een derde aandachtsverslinder erbij was gekomen.

Toen kwam de vierde.
De oudste twee mochten mama mee komen ophalen in het ziekenhuis en meerijden in de ambulance. Vroeger werd je nog met de ambulance naar huis gebracht, wat een luxe, tegenwoordig mag je wiebelwankel op je hechtingen en als een malle vloeiend met eigen vervoer terug naar huis. Elluk nadeel hep sijn voordeel, denk ik dan maar. Ik werd toen ingesnoerd en als een plank via de trap naar boven gedragen. Doodeng vond ik het. Met zijn drieën hingen ze vlak daarna boven hun jonge zusje om haar te bewonderen. Natuurlijk hield ik scherp in de gaten hoe ze zouden reageren, of er sprake zou zijn van jaloezie en nieuwe bijna-doodknuffelpraktijken. Maar het ging goed. Ze vonden haar schattig. Bij elk bezoek stonden ze trappelend van plezier bij de voordeur, want sommige mensen namen ook iets voor hen mee. Ik was tevreden dat ze zo snel gewend waren aan hun nieuwe zusje. Tot die keer dat ik met de jongste in mijn armen de trap afzeilde om beneden te gaan voeden. De zoon blokkeerde de onderste trede. ‘Baby niet naar beneden,’ zei hij beslist. Hij was bijna twee. ‘Ik zei dat dat WEL gebeurde. ‘Nee.’ Hij was persistent, ik ook. Ik maakte een omtrekkende beweging dat ik langs hem toch naar beneden wilde en daar werd hij zo kwaad om dat hij zijn tandjes in de traptrede zette. Om mij de toegang te blokkeren. Daarna zette hij het op een keihard brullen. Er is niks aan de hand, dacht ik aanvankelijk en glipte voorzichtig langs hem heen. Maar hij kwam niet meer overeind en bleef door huilen. Snel legde ik de baby in de box en vloog op hem af en voelde aan zijn mondje onder de traptrede en er zat opeens allemaal bloed aan mijn vingers! Ik schrok me suf. De oudste dochter speelde op dat moment buiten. Ze hoorde haar broertje binnen gillen en ze bonkte tegen de deur dat ze naar binnen wilde en ik deed niet open en ze bonkte harder, wat is er aan de hand, mama? MAMA! Daar kwam ik snel genoeg achter. De zoon had zo hard in de trap gebeten, dat zijn middelste ondermelktandje zich vast boorde in het hout. Toen hij zichzelf loswrikte, trok hij zijn eigen melktandje met wortel en al uit zijn kaak. Een enorm bloedbad! We zijn nog naar de tandarts geweest om te controleren of het tandje teruggezet zou kunnen worden, maar dat bleek dus ‘mission impossible’ te zijn. Op elke klassenfoto staat hij met een open plek in zijn melkgebitje. Hij kan zich het voorval nog herinneren, zo’n indruk heeft het destijds op hem gemaakt. En die langwortelige tand? Dat is de enig herkenbare tand in het tandenkerkhofdoosje van de vier kids.

Lees ook: de logica van een kind