Jaren geleden schreef ik het volgende stukje:

Goed, goed. Ik zal het eerlijk toegeven. Ik spaar smurfen. Geen voetbalplaatjes, dat is bij ons in het dorp de actie bij een andere supermarktketen, maar die kleine blauwe peuteronvriendelijke monsters met stukjes plastic die zomaar afbreken en levensgevaarlijk zijn, die ik ook in mijn jeugd al spaarde. Tot mijn jongere broertje en zusje ze waarschijnlijk inpikten, zoals zo veel van het speelgoed vroeger bij ons thuis gerecycled werd. 

Als je nu bij Albert Heijn boodschappen doet, word je opgewacht door rijen gillende kinderen: “Mevrouw, heeft u smurfen?” 

“NEE,” sis ik venijnig, terwijl ik mijn handen diep in de zak van mijn jas duw en mijn vingers tevreden om de plastic zakjes sluit die ik straks lekker thuis op mijn gemak ga openen, “want ik spaar ze zelf ook. Voor de kleinkinderen.” 

Dat laatste is een zware leugen, want die heb ik nog lang niet. Ik spaar alvast voor later. 

Laatst was ik in Terneuzen voor een lezing. We hadden het tijdens de pauze over deze rage. De lerares die mij had uitgenodigd, biechtte me op dat van haar bureau babysmurf gestolen was. Een dieptepunt in haar carrière! Vlak onder naar neus, in een onbewaakt ogenblik. 

“Ik weet wie het gedaan heeft,” zei ze redelijk ontdaan. “Kijk, daar loopt hij. Maar ik kan het niet bewijzen.” Er lagen duizend bommen en granaten in de blik, die ze een voorbijlopende jongen nawierp. 

Gelukkig hadden de andere leerlingen haar volop getroost met alle andere veertien smurfen, zodat wij nu volop met elkaar konden ruilen. 

Wat weer als voordeel had, dat ook ik op mijn beurt kon ruilen met weer iemand anders die beweerde dat hij voor zijn neefje aan het sparen was…  Ja, ja, dat zal wel!

Soms ga ik naar de andere supermarkt, die van de voetbalplaatjes. Toen ik aan de beurt was en de caissière na het afrekenen vroeg of ik voetbalplaatjes wilde, stond ik op het punt om egoïstisch nee te schudden. Het was vrijdagochtend, buiten stonden geen gillende kinderen te wachten en wat moet ik dan met die rotdingen? 

Maar de klant achter mij zei haastig: “Mag ik ze hebben?” Waarna hij de kaartjes uit de handen van de caissière griste. 

Ik draaide me om en herkende hem onmiddellijk: Mijn oude groenteboer, de overgrootvader van de kinderen van Edwin van der Sar. Over de negentig is hij.

Wij Nederlanders zijn beslist een spaarzaam volkje, in alle standen en maten en leeftijden. 

Ik mis nog de brilsmurf. 

Eindelijk een bestemming

Zodra Sanne en Veerle oud genoeg waren om met de smurfen te spelen, haalde ik de doos van zolder. Het plastic was door de tand des tijds zo broos geworden, dat de armpjes en attributen die de smurfen vasthielden wel erg gemakkelijk afbraken. ‘Geen probleem,’ suste ik hen, als er zich weer een smurfenongeluk had voorgedaan. ‘Ik plak ze wel.’ Dat bleek regelmatig een mission impossible te zijn. Hup, dan maar de vuilnisbak in. Mijn voorraad slonk aanzienlijk. Op een gegeven moment kwam ik de speelkamer in en hoorde iets onder mijn voet kraken. ‘Oma,’ verzuchtte Sanne, ‘je staat op onze laatste Grote Smurf.’ Even twijfelde ik nog of ik nu de hele smurfenkolonie weg zou kieperen, want wat moet je als blauwe smurf, als je laatste roodmutsige leider zo respectloos verpletterd is? Maar ik slaagde erin om zijn opschrijfbord tegen zijn baard aan te plakken, zodat hij weer voorzichtig kon ‘meedoen’. 

De plastic huisjes

Inmiddels was de andere plastic rage van Albert Heijn begonnen en uiteraard spaarde ik al die plastic huisjes ook. Op eerste kerstdag ontdekten Veerle en ons kleinkind van drie dat beide verzamelingen zich uitstekend leenden om samengevoegd te worden. Uren zaten zij met de smurfen en de huisjes en kapla  en wat autootjes te spelen in de speelkamer. Ze bouwden een ingewikkeld soort constructie op ons oude houten puzzleblad en doopten dat plechtig tot MUSION. Waar we allemaal natuurlijk naar moesten komen kijken toen het af was, onder luide kreten van bewondering voor dit immense project. Kleine applausjunks, ze kregen er niet genoeg van! Later bij het opruimen constateerde onze kleindochter van drie verheugd dat oma veeeeel meer huisjes had dan zij, die had ze niet en die niet en o jee, die ook al niet. Of ze die dan mee naar huis mocht nemen? Ze opende alvast haar rugzakje, in de heilige overtuiging dat ik als oma watje direct ja zou zeggen. Het liefst had ik haar natuurlijk ALLE huisjes willen geven, maar ja, er zijn meer kleinkinderen die thuis ook huisjes hebben en ze hadden er echt leuk mee gespeeld. Ik moest dus mijn best doen om dit keer aan die alleraanbiddelijkst smekende blauwe ogen en lief stemmetje NEE te verkopen. 

Alsof je een bom op haar had laten vallen, zo keek ze me aan. Gelukkig schoot mijn dochter ons te hulp: ‘Oma heeft vast dubbele huisjes. En jij ook. Zullen we ze thuis controleren, zodat jullie samen kunnen ruilen?’ Haar gezicht klaarde weer op. Wat een geweldig idee!

Er volgde daarna een intense huisjesruilbeurs via face time. Zij tevreden, ik tevreden. Hoewel ik nu al kan voorspellen hoe de huisjes aan hun einde zullen komen: een voor een door al het voetenwerk in de speelkamer plat gewalst. Net als de smurfen. 

Nu moet ik plotseling weer VOETBALPLAATJES gaan sparen. En NEE verkondigen tegen alle gillende kinderen als ik Albert Heijn verlaat. Als oma heb je het er maar druk mee.

Lees ook: op muziekles