Mijn jongste dochter en haar vriend brachten onze jongste kleindochter voor een dagje bij ons. Ze is pas negen maanden en herkent ons al duidelijk: een grote glimlach als ze oma en opa ziet! ‘Geef haar met de lunch maar een boterham met appelstroop,’ zei haar vader. ‘Ik trok een bedenkelijk gezicht. Uiteraard heb ik van alles kleinkindvriendelijk in huis, maar appelstroop?! Dat dus uitgerekend niet. ‘Pindakaas is ook goed?’ opperde ik. Hij knikte. ‘Ook al weet ik niet precies of ze dat al lekker vindt.’ Ik gaf onze kleindochter haar eerste stukje. Ze kauwde. Proefde. Er verscheen een lichte frons op haar voorhoofdje. Bij de tweede hap verdiepte de frons zich. Nee. Bij het derde stukje brood spuugde ze het uit. Nee. NEE! Hoe haal je dit in je hoofd, OMA! Doe even normaal, dit eet ik echt niet!

Ik riep de hulp van onze schoonzoon in. Hij had een thuiswerkdag bij ons en had zich de hele tijd in de studeerkamer verschanst. Ook hij waagde een poging. Na zes hapjes gaf hij het op. ‘Dan eet ze maar niet,’ besloten we unaniem, ik weliswaar met een bloedend hart, want ik zag in mijn op hol geslagen fantasie mijn mollige kleinkind onmiddellijk de hongerdood sterven. Mijn schoonzus en zwager waren op dat moment ook aanwezig. Nu is mijn schoonzus een geroutineerde zevenkeeroma, dus die zei opgewekt: ‘Ik heb ervaring, zal ik jullie maar eens helpen?’ Met stijgende verbazing keek ik toe hoe mijn kleinkind achter elkaar haar boterham-met-pindakaas wegwerkte, mijn schoonzus met allerliefste lachjes belonend voor deze fantastische lunch. Ik zette mijn gevoel op de gunfactor, want mijn jongste kleinkind is inderdaad aller aanbiddelijkst en daar mag iedereen van meegenieten.

Plons met de vinger
Toch toog ik de volgende dag naar de winkel voor appelstroop. Ik koos de meest herkenbare variant uit, zo’n stalen blikje dat ik uit mijn jeugd herkende. Gemakkelijk open te maken en een breed oppervlak waar je je mes in kunt steken. Rinse appelstroop, stond op het etiket. Klinkt goed. Twee dagen later kwamen Sanne en Veerle logeren. Na hun tosti wilden ze nog een boterham. ‘Appelstroop of pindakaas?’ vroeg ik, benieuwd naar hun antwoord. ‘Het eerste. Aan Sanne liet ik zien hoe glad de bovenste laag van de nieuw aangebroken pot appelstroop was. ‘Jij mag de eerste plons doen.’ Voorzichtig stak ze haar vingertje erin en boorde een gaatje in de appelstroop. Vertelde dit nieuws direct door aan haar moeder, met het blikje in haar hand. ‘Ik heb van oma de eerste plons mogen doen!’ Daarna moest ook opa haar eerste plons bewonderen. Drie boterhammen verder had ik van het oppervlak al een redelijke ravage gemaakt. Sanne had al die tijd meegekeken hoe ik de boterhammen smeerde. ‘Geeft niet, hoor oma,’ probeerde ze me gerust te stellen toen ik er een opmerking over maakte. Ze wees naar een klein glad richeltje bij de zijkant. ‘Hier heb je nog een heel klein plonsje.’ Pjoew, wat een opluchting voor haar en mij!

De woorden RINSE APPELSTROOP bleven me dwars zitten. Het woord RINS kende ik alleen maar in combinatie met appelstroop. Want je zegt nooit tegen een baby’tje: ‘Zal ik je eens op je rinse buikje zoenen?’ Dat klinkt op de een of andere manier toch meteen een beetje ranzig. Voor de rest gebruikte ik in mijn huistuinenkeukentaal het woord nooit. Ik zocht de betekenis van RINS op in het woordenboek. Rins of Rijns staat er, smakend als Rijnwijn, dus lichtelijk zuur. Ook weer iets geleerd. Inmiddels weet ik een ding heel zeker: met rinse appelstroop wil ik het nog wel op een akkoordje gooien, maar ik ga nooit van ze lang zal ze leven een RINSE APPEL eten. Mij te rijns!

Lees ook:  Het ligt altijd aan de leraar(opent in een nieuwe tab)